Kim Versteegh
Verhalen

Gebakken spons

Gebakken spons, gepubliceerd bij De Optimist, een kort verhaal over een wijk met oude bungalows waar iets gebeurt dat het daglicht niet kan verdragen, met beeld van Kim Versteegh (2023).

Mijn wang gloeide na terwijl mijn vader met opgetrokken schouders door de tuin stampte en met de achterdeur smeet. Ik hoorde mijn moeder binnen tegen hem piepen.

‘Misschien ben je het verloren?’ probeerde ze.

‘Nee, ze heeft het gestolen.’

‘Weet je het zeker, lieverd?’

‘Ze ontkent het niet eens.’

‘Maar ze heeft het ook niet toegegeven.’

‘Ze is brutaal genoeg om mij een weerwoord te geven als ze het niet gedaan heeft. Haar zwijgen vertelt me meer dan genoeg.’

‘Maar –’

‘Genoeg. Vannacht slaapt ze op zolder.’

Ik wiegde heen en weer op de schommel in onze achtertuin, de neus van mijn witte Conversegympen sleepten over het gras terwijl ik stoïcijns mijn tranen bedwong. Ik gunde hem geen auw, geen snik, geen traan. De obesitas Jack Russel van de overburen lachte me blaffend uit. Kutbeest. Wacht maar. Mijn roze mobiel ging en ik klapte ’m open. Hij was altijd de enige die anoniem belde.

‘Ja?’

‘Heb je het?’ vroeg hij onverschillig.

Ik twijfelde even. ‘Ja, maar mijn vader heeft me betrapt.’

‘Dus?’

‘Ik kan het je nu niet geven, ik heb straf.’

Hij zuchtte luid. ‘Ik regel wel wat.’

‘Hoe gaat het gebeuren?’

‘Ik stuur een kennis van me, hij heeft hier ervaring mee. Hij lost het netjes op.’

Het was een miezerige nacht en de straat was slecht verlicht. Een paar gelige straatlantaarns en een enkele lamp boven de voordeur van de oude bungalows wierpen een lauw licht op de stoep en stenen muurtjes rondom de voortuintjes. Op wat onkruid en roestende fietsen na was de straat verlaten. Dikke druppels rolden van de bladeren met een plof op het dak, verder was het stil. Geen zuchtje wind, geen rat rommelend tussen de vuilnisbakken, geen snurkende buurman.

De zolderkamer was inmiddels mijn domein geworden. Tussen alle dozen, koffers en kerstspullen had ik een plekje gemaakt waar ik ongestoord met mijn zakmes figuren in de vloerplanken kon krassen. Mijn oudere broer, recordhouder van het aantal nachten op zolder, genoot al maanden van zijn vrijheid op kamers en mijn broertje was nog te jong om hier naartoe verbannen te worden voor zijn kattenkwaad. Dus niemand die zich met mijn kunstwerken bemoeide. Mijn vader zag het als een straf en ik liet hem dat graag denken wanneer ik briesend de vlieringtrap beklom, maar de donkere, muffe ruimte bracht me juist tot rust. Er was geen lamp, alleen een klein, klemmend raam zonder gordijn waar het bed, of nou ja, het was eigenlijk een veldbedje, tegenaan was gezet. Het was de enige plek waar het me lukte aan de saaie werkelijkheid te ontsnappen, te fantaseren over een spannender leven. Over zombies die kwijlend schedels openbreken, aliens die verderop in de duinen neerstorten en
iedereen neerschieten met paarse lasers, of een bom die afgaat onder de auto van de lelijke overbuurman.

Het was fris, toch had ik het raam wagenwijd open en lag ik op mijn buik op het bedje met mijn ellebogen in het kozijn. Met mijn kin op mijn kippenvelarmen luisterde
ik naar de nacht. Ik stak mijn arm naar buiten en ving de miezer. Die middag had ik nog een verfrommeld blikje cola van het begin van de straat naar het einde geschopt in slechts drie stevige trappen, een record. Het gekletter van het aluminium had die kuthond van de buren gewekt, dus toen was de lol er alweer vanaf. Dat beest verpest altijd alles. Zoals die keer dat ik eindelijk de aandacht van de postjongen had – hij zei: hé – en die hond naar onze enkels begon te happen. Sinds ik hem die trap heb gegeven laat ’ie me geen moment met rust. Ik kan niet eens normaal een sigaret bietsen van die vriendin van de buurman als ze weer eens via de achterdeur de duinen in sluipt.

Eindelijk gaapte ik en strekte mijn arm uit om het raam dicht te doen, toen ik vanuit mijn ooghoek beweging zag. Een lang figuur met hoed, regenjas en zwarte laarzen met dikke zolen liep snel de straat in, handen diep in zijn jaszakken gestoken. Hij kwam niet van hier, niemand draagt hier een hoed. Het geluid van zijn voetstappen werd gedempt door de regen, dus je had op dat moment naar buiten moeten kijken om te weten dat er iemand door de straat liep. Ik leek de enige getuige.

De vreemdeling liep stevig door en stopte vervolgens abrupt bij de bungalow recht tegenover mijn raam. Impulsief liet ik mijn lijf zakken zodat alleen mijn voorhoofd en ogen boven het kozijn uitstaken. De man draaide zijn rug naar me toe en leek naar de bungalow te staren. Toen hij zijn handen uit zijn zakken haalde dacht ik iets glimmends in zijn hand te zien. Zijn schouders bewogen alsof hij iets aan het doen was, maar ik kon het niet goed zien. Was hij een sigaret aan het aansteken? Er gingen misschien vijf hele minuten voorbij voordat de man naar rechts keek, naar links keek en zich omdraaide om recht naar mijn huis te kijken.

Ik schrok en liet gauw mijn hoofd op mijn kussen vallen. Met gespitste oren zocht ik naar het geluid van voetstappen buiten, maar het enige wat ik hoorde was het pulseren van mijn hart en de regendruppels. Eenmaal gekalmeerd durfde ik weer over het randje van het kozijn te kijken. De man was verdwenen. Ik speurde de straat af om er zeker van te zijn dat hij zich niet stiekem ergens ophield. Ik keek naar de bungalow van de overburen. Niks te zien. Maar wacht. Jawel, er leek iets naast het hondenhok in de tuin te liggen.

Uit de koffer onder mijn veldbed viste ik een zaklamp en schuifelde zachtjes naar beneden, waar ik mijn jas en gympen aantrok. De voordeur kraakte en ik luisterde of er iemand in het huis bewoog. Het was stil. Ik glipte naar buiten. Ik keek de straat op en neer op zoek naar de man, maar die was nergens te bekennen. Met de zaklamp dicht tegen mijn lijf gedrukt rende ik de straat over naar de buren. Eenmaal bij het stenen muurtje durfde ik eindelijk mijn zaklamp aan te knippen en het object
bij het hondenhok te beschijnen. Het object bleek obesitas Jack te zijn wiens kraaloogjes de mijne vonden, hij lag op zijn zij en zijn buik ging langzaam op en neer. Zijn ademhaling klonk hees. Er leek iets vast te zitten in zijn keel en zijn achterpoten schokten in de lucht alsof hij een halfslachtige poging deed om weg te rennen.

Ik liep door het tuinhekje de voortuin in en hurkte naast hem neer op het moment dat hij begon te kokhalzen. Meerdere nachten had ik naar het hondenhok gestaard en me afgevraagd hoe het zou zijn om mijn vingers rond zijn vette nek te vouwen en langzaam te knijpen, maar nu ik hem naar adem zag happen ging er een rilling over mijn rug. Mijn ademhaling versnelde en mijn vingertoppen begonnen te tintelen, terwijl ik mijn gezicht dichter naar hem toe bracht. Obesitas Jack was zo lang het doelwit van mijn haat geweest, dat ik het bijna jammer vond dat hij er straks niet meer zou zijn. Gebiologeerd keek ik naar zijn ogen die draaiden, de mijne vonden en weer wegdraaiden, alsof hij op zoek was naar een vriendelijk gezicht. Het was te laat om hem nog te redden. Ik maakte een sussend geluid en aaide hem voor het eerst en laatst over zijn mollige lijf. Zijn vacht was nat en stonk.

Uiteindelijk maakte hij een vreemd gorgelend geluid en ging de vacht onder mijn hand niet langer op en neer. Zijn ogen staarden in het niets. Snel stond ik op. Hij was dood. Mijn hoofd voelde licht en ik legde mijn hand op mijn hart, dat uit mijn borstkas probeerde te kloppen. Hij was eindelijk dood. Ik wist niet hoe ik me voelde, of hoe ik me moest voelen, maar na een tijdje voelde ik vooral de miezer op mijn hoofd en werd ik kalm. Ik knipte de zaklamp uit en draaide me om naar huis, maar hield geschrokken in. Er leek iemand in de deuropening van mijn huis te staan. Ik knipperde heftig en wreef de regen uit mijn ogen, het was donker en mijn fantasie slaat dan altijd op hol. Er staat een man in de deuropening. Een man met een hoed, regenjas en zwarte laarzen met dikke zolen.

Hij bleef verborgen onder de schaduw die de hoed over zijn gezicht wierp en begroette me met een knikje, terwijl ik langs hem heen schuifelde naar het schoenenrek in de gang. Uit mijn regenlaars viste ik een verkreukelde envelop die ik aan hem gaf.

‘Hoe?’ fluisterde ik met bibberende stem, terwijl de man mijn vaders geld telde. Hij legde een vinger tegen zijn lippen en haalde iets uit zijn binnenzak. Het was een aluminium bakje dat sterk naar vet rook, erin lagen verschillende stukken bruine brokken. Toen ik niet-begrijpend mijn hoofd schudde bracht hij zijn mond naar mijn oor en fluisterde:

‘Gebakken spons.’

 

Kim Versteegh

Ik weet het, ik weet het. Niemand houdt van cookies (behalve misschien chocolate-chip), maar deze website maakt er wel gebruik van. Als je doorgaat met het gebruiken van deze website, ga ik er vanuit dat je ermee instemt.  Meer info

Geverifieerd door ExactMetrics
Geverifieerd door MonsterInsights