Verhalen

Kluwen

Kluwen, gepubliceerd in Tijdschrift Ei, een kort verhaal over een meisje dat vast zit in haar hoofd en probeert te ontsnappen, met beeld van Isa Bongers (2021).

Mijn horizon wordt vervuild. Ik pluk de badjas van mijn vochtige onderrug en stroop de mouwen verder op. De vrouw naast mij, met borsten als rijpe passievruchten, heeft sinds ik ben neergeploft haar bladzijde niet omgedraaid. Ze leest een bouquetreeks, dus ik betwijfel of ze stilstaat bij een passage die ze even op zich in moet laten werken, zoals je zou verwachten van de dichtgeslibde man die twee badlakens verderop Oorlog en vrede van Tolstoj zit te lezen met zijn buik als boekensteun. Ik voer mezelf een zout chipje. Het zand knarst tussen mijn kiezen wanneer de geur van nicotine en zonnebrand mijn kant op waait. Het is nu al de zoveelste keer dat zijn as over mijn voeten waait, maar ik wil het gesprek niet onderbreken om de kettingroker in halfbakken Duits af te snauwen.

Arschloch.

Ik stapte gister op de trein en werd overspoeld door hetzelfde gevoel dat ik kreeg toen ik voor het eerst iets van mijn zakgeld kocht. Die aankoop was het startsein van mijn volwassenheid. De persoon achter de kassa zou míj aankijken en van míj verwachten dat ik vriendelijk bedankte voor een tasje, want het gaat zo wel mee en ja ik wil wel graag het bonnetje, heel fijn, bedankt en tot ziens. Vol trots kwam ik thuis met een tinnen pillendoosje met bloemetjes-opdruk. Mijn ouders wisselden toen al een blik uit.

Tijdens de treinreis keek ik naar buiten, naar de voorbijsuizende stations die onherkenbaar werden, en zodra ik de andere passagiers niet langer kon verstaan en de bruingele lappendeken buiten langzaam overging in groene heuvels wist ik dat dit hetzelfde was als het kopen van het pillendoosje. Het heen en weer schudden van de wagon had me gesust, dus durfde ik mijn treinkaartje in mijn broekzak te proppen. Ik dronk de thee uit mijn thermoskan, at een gekookt ei en later ook nog een banaan, zoals ik dat geleerd had tijdens de autovakanties met mijn ouders. Ik vraag me af of ik de reis hiernaartoe zuur was gaan vinden omdat ik op een zuurtje zoog of omdat het me verder bij Sona vandaan voerde.

Mijn moeder zegt wat en ik ben weer terug in het hier en nu. Ik knik tot ik me realiseer dat ze me niet kan zien, dus in plaats daarvan maak ik een instemmend geluid. Ze ratelt door over hoe anderen mijn spontane vertrek veroordelen en háár aanspreken op míjn gedrag. Ik heb haar mijn weerwoord al gegeven en dat was het moment dat mijn buurvrouw ophield met bladzijdes omslaan; ze frutselt nu aan een ezelsoor. Ik zie haar al voor me, op een vroege zaterdagochtend vanachter een kanten gordijntje, snuffelend naar roddels die voordeuren uitsluipen en vlug de straat oversteken. Ze heet vast Gerda of Karen of –

De stilte verraadt dat mijn moeder me een vraag heeft gesteld.

Shit.

Ik zoek gauw naar de laatste paar klanken die ik nog opving, maar een ‘sorry, wat zei je?’ ontglipt me voor ik het doorheb. Ik wiebel mijn tenen net zo lang tot ze ondergegraven zijn en ik het koele zand tegen mijn voetbed voel, zoals ik vroeger tijdens een plaknacht mijn voet onder de donsdekens uit stak en hoopte dat een monster ’m niet zou grijpen. Ik trek de band van mijn badjas losser en mijn moeder herhaalt gespannen haar vraag:

‘Wat wil je dat ik ze vertel?’

De vraag brengt me een beetje van mijn à propos. Wanneer ik weer zwijg besluit mijn moeder dat de vraag retorisch was.

Verderop slaat de zee een kinderlijf omver: ze duwt het terug het strand op en dumpt het ondersteboven aan de voeten van een man die het bestudeert als een verkeerd bezorgd pakketje. Ik hou onwillekeurig mijn adem in, maar het kind staat giechelend op en trekt gauw zijn zwembroek terug over zijn witte billen en de zwembandjes verder over zijn bovenarmen om de zee opnieuw uit te dagen. Sona zou me met zijn elleboog aangetikt hebben om lachend te wijzen naar het tafereel, en ik onderdruk een huilbui. De ijsklontjes in mijn mojito zijn bijna gesmolten. Ik laat ze ronddraaien in mijn glas.

Wat wil ik dat je ze vertelt?

Vertel ze dat, toen ik jong was, ik de vleugels van de vliegen in het kozijn plukte en ze in een luciferdoosje bewaarde. Dat ik pas leerde dat dat raar was toen jullie me dwongen het luciferdoosje weg te gooien. Vertel ze dat ik een uur in de supermarkt kan doorbrengen voor het schap met de appelmoes, appelmoes met stukjes en appelcompote met of zonder suiker in grote of kleine potten, of in miniverpakkingen van A-merken en B-merken, en dat ik vervolgens maar zeg dat ik er op het boodschappenlijstje overheen heb gekeken. Vertel ze dat ik niet zelf kan bepalen wanneer ik me goed voel en dat een keuze maken in dit leven voelt als Russische roulette.

Sona vond altijd al dat ik goed was in doemdenken, dat ik verdwaald raakte in mijn eigen web van verkeerd om gesponnen fantasieën. Elke keer als dat gebeurde stak hij zijn hand in die kluwen en nam hij een van de draadjes mee op een wandeling, uit eten, of op reis; zo trok hij het helemaal uit elkaar. Het probleem is dat ik niet beter weet dan dat ik in de knoop zit; hoe hard ik het ook probeer, mijn leven blijft als oordopjes in een jaszak. Zo ben ik ook hier beland, in zijn badjas.

Onze badjas.

Een los draadje van onze badjas surft horizontaal op de wind en ik voel het opstuivende zand tegen mijn enkels prikken. De parasol bolt op en klapt terug.

Vanuit mijn ooghoek zie ik een zongebruinde man zelfverzekerd door het zand stappen en zijn dienblad vullen met lege glazen. Mijn buurvrouw bestelt weer een sjardonee on ais en geeft als enige haar vieze glas niet aan, ze is weer druk bezig met het omslaan van een bladzijde. De man kijkt kort mijn kant op wanneer hij zich tussen de ligbedden door naar haar bijzettafeltje beweegt en ik glimlach.

‘Mam, wacht even,’ onderbreek ik haar, terwijl ik naar mijn oor wijs en naar mijn lege glas knik. ‘Another one, thank you.’ Ik glimlach weer.

Mijn moeder vraagt waar ik ben en ik beschrijf het strand met de krijsende meeuwen en de vuurtoren die op de duinen reikhalzend tegen de zee van mensen aanleunt, de kruidige geur van een nabij dennenbos, de kerkklok in de verte. Dan onderbreekt ze me en weet ik dat ik weer in haar val ben getrapt.

‘Ik wil je niet bang maken, maar Sona wordt vermist.’ Haar mededeling trekt aan mijn borstkas en ik ga met een ruk overeind zitten. ‘Ze zijn bang dat het te maken heeft met jullie breuk.

           ‘Ze? Wie zijn ‘ze’?

           ‘De politie, lieverd. Zijn ouders hebben de politie ingelicht.’

           ‘Wát?’ hijg ik net iets te luid. Mijn buurvrouw laat gauw haar bouquetreeks zakken.

           ‘Nadat ze al vierentwintig uur niks van hem hadden gehoord zijn ze langs zijn huis gegaan en… nou ja, het lijkt erop dat hij met haast is vertrokken.’

Ongemerkt is er een nieuwe mojito op mijn bijzettafeltje verschenen en ik slurp een slok naar binnen. Mijn wangen gloeien en ik voel de behoefte om tegen mijn moeder te schreeuwen.

‘Mam,’ begin ik beheerst, ‘ik wil dat je me precies vertelt wat je weet.’

           ‘Nou, we weten alleen wat ons verteld is. Blijkbaar is zijn huis overhoopgehaald; overal en nergens lag kleding, zijn portemonnee en zijn koffer zijn ook verdwenen. Je vader en ik vinden het helemaal niets voor Sona om er een rommeltje van te maken, maar het raadselachtige is dat er geen sporen van inbraak zijn gevonden.’

Ik probeer te slikken.

           ‘Iedereen vraagt zich af of jij misschien nog iets van hem gehoord hebt.’

           ‘Ik? Waarom zou ik iets van hem gehoord hebben? Het is al een maand uit.’

           ‘Het kan zijn dat de politie contact met je zoekt, dat is alles.’

In drie flinke slokken is de mojito op, mijn buurvrouw kijkt me ongegeneerd met opgetrokken wenkbrauwen aan. Ik kijk ongegeneerd terug.

‘Dat is alles?’ knars ik met een ijsklontje tussen mijn tanden. ‘Sona is vermist en dat is alles?’

‘Moeten we ons zorgen maken?’ zegt mijn moeder snel. Ik hoor gemompel op de achtergrond. ‘Je vader zegt dat hij je wel op kan komen halen. Dan kun je rustig met de politie praten.’

‘Dat lijkt me niet nodig.’ Ik verman mezelf.
‘Lieverd, we maken ons zorgen om je.’

‘Mam, ik red me wel. Echt.’ Ik wenk de zongebruinde man.

‘Iedereen denkt dat je een inzinking hebt. Vanwege Sona.’

Ik sluit mijn ogen en zucht. Sona was juist degene die zei dat ik voor de verandering eens iets zélf moest gaan doen. De zongebruinde man staat inmiddels aan mijn ligbed, ik reik in de zak van onze badjas en pak de leren portemonnee. Sona’s vreugdeloze gezicht staart me aan vanachter een klein plastic venstertje terwijl ik de creditcard overhandig. Hij haatte het om te poseren voor pasfoto’s.

‘Mam, ik weet wat je tegen iedereen kunt zeggen,’ zeg ik ten slotte. ‘Vertel ze gewoon de waarheid.’

‘En dat is?’

‘Dat ik voor het eerst in mijn leven alles heb laten gebeuren zoals het moest gebeuren.’

Ik druk haar weg en laat de telefoon op het ligbed vallen. Dan sta ik op en vis ik het tinnen pillendoosje uit de andere zak, onze badjas laat ik van mijn lijf glijden. Wanneer mijn tenen de branding raken open ik het verweerde doosje en kijk ik naar de tientallen vergeelde vleugeltjes. Een windvlaag tilt ze op en neemt ze mee.

Door Isa Bongers

Ik weet het, ik weet het. Niemand houdt van cookies (behalve misschien chocolate-chip), maar deze website maakt er wel gebruik van. Als je doorgaat met het gebruiken van deze website, ga ik er vanuit dat je ermee instemt.  Meer info

Geverifieerd door ExactMetrics
Geverifieerd door MonsterInsights